Actueel

Hoe optimaliseer je het moment van vaccineren?

Ken je dat gevoel, dat je iets nieuws voor elkaar hebt gebokst in je werk en dat alles verloopt volgens plan? Dat klanten tevreden zijn over je dienst of product en dat je daar heel veel energie en een tof gevoel van krijgt?

Precies dat gevoel hadden we als team na de introductie van onze nieuwe FIXR® vaccinlijn. We kregen enorm veel positieve reacties. 

...Totdat er een telefoontje binnenkwam...

Een dierenarts kwam aan de lijn met de mededeling dat hij twijfelde aan de effectiviteit van ons product. Er was werk aan de winkel.

We kregen een casus onder onze neus van een veehouder en zijn bedrijfsdierenarts die besloten om, omwille van regelgeving met betrekking tot off label gebruik van diergeneesmiddelen, over te stappen op het geregistreerde vaccin FIXR® APP 2,9,11.  

We geven je graag een kijkje achter de schermen.
Lees je mee? 


Casus

Het bedrijf telt 6000 vleesvarkens en heeft op een andere locatie 750 zeugen. In het verleden zijn er problemen geweest met APP serotype 2, waarbij varkens aan het einde van de ronde kliniek kregen. Om die reden is destijds besloten te starten met vaccinatie, waarbij gebruik werd gemaakt van een ‘vergelijkbaar’ vaccin (bacterin met toxoids), maar zonder registratie in Nederland. Nu FIXR ® APP 2,9,11 geregistreerd is in Nederland en België, is er eigenlijk geen gegronde reden om gebruik te maken van de cascaderegeling voor het op dat moment gebruikte vaccin. En dus maakt men de overstap, ergens halverwege december 2019. 

In eerste instantie lijkt alles prima te verlopen, maar eind januari wordt de veehouder geconfronteerd met een uitbraak van acute APP op de afdeling waar die dag de 2e vaccinatie FIXR ® APP 2,9,11 uitgevoerd zou moeten worden. Sectie toont APP serotype 2 aan. Op de afdeling, die bestaat uit 120 vleesvarkens met een leeftijd van 12 weken, vallen uiteindelijk 13 dode biggen en verspreid over de afdeling laten varkens kliniek van APP zien. Gelukkig reageren de dieren goed op doxy (koppelbehandeling door het water), die dezelfde dag wordt ingezet.

De veehouder ziet een verband met de overstap van het ene naar het andere vaccin, want voor die tijd leek de APP onder controle;

- De varkens worden op een leeftijd van 8 weken voor het eerst gevaccineerd. 

- De tweede vaccinatie krijgen zij (ruim) 4 weken later, op het vleesvarkenbedrijf. 

- De dieren verhuizen op 4 weken leeftijd vanaf het zeugenbedrijf naar de gespeende biggen batterij en op 10 weken leeftijd naar het vleesvarkenbedrijf. 

- De dieren zijn op het moment van de 2e vaccinatie, en in dit geval het moment van kliniek, 2,5 weken na opleg en hebben hun 1e vaccinatie dan ruim 4 weken geleden gehad. 

- Er zijn in management recent geen veranderingen doorgevoerd, er vindt geen structurele monitoring plaats op aanwezigheid van ziektekiemen. 

- De biggen worden naast APP ook gevaccineerd tegen Circo (op 4 weken), M.Hyo (op 7 dagen) en PIA (op 8 weken). 

- Daarnaast is het bedrijf vorig jaar gestart met het invoeren van een nieuwe zeugenlijn. 


VOOR DE VEEHOUDER IS ER MAAR ÉÉN VRAAG VAN BELANG: 

''WERKT DIT VACCIN?''


Natuurlijk zijn wij overtuigd dat het vaccin werkt. Dat is bewezen in de benodigde proeven voor registratie. Alleen in enkele gevallen kunnen resultaten wat tegenvallen en dat heeft vaak te maken met de timing van inzet. En dat vermoeden hebben wij hier ook.

Bij de anamnese vallen ons 3 zaken op:

- Het toegepaste interval is > 3 weken 

- Moment van vaccinatie is niet eerder gemonitord 

- Dieren vallen om nog voordat zij hun 2e vaccinatie hebben gekregen. 

Zoals bekend dient dit vaccin geboosterd te worden. Uit de registratieproeven is gebleken dat 3 weken na de 2e vaccinatie een optimale bescherming verwacht mag worden (zoals ook vermeld in de bijsluiter).

Echter, op basis van kliniek is deze effectiviteit al gewenst op 12 weken leeftijd, wanneer de dieren hun 2e vaccinatie nog moeten krijgen.


VOOR ONS LEVERT DEZE ANAMNESE EEN ANDERE, DUIDELIJKE ONDERZOEKSVRAAG OP: 

''KUNNEN WIJ HET MOMENT VAN VACCINATIE OPTIMALISEREN?''

Om deze vraag te beantwoorden, is een tweetal zaken van belang:

1. HOE IS HET GESTELD MET DE MATERNALE IMMUNITEIT BIJ DE BIGGEN?


Van APP weten we dat er sprake kan zijn van interferentie van het vaccin met maternale antilichamen. Uit de literatuur is bekend dat die maternale antilichamen aanwezig kunnen zijn variërend van 2 weken tot ongeveer 2 maanden leeftijd (Vigre et al, 2003) . Die maternale antilichamen beschermen de biggen tegen APP. Zodra de maternale immuniteit wegvalt, valt dus ook de bescherming weg. Bij de inzet van APP-vaccinatie is het belangrijk om de vaccinatie zo te timen, dat de maternale immuniteit voldoende is afgenomen om eventuele interferentie uit de weg te gaan. Echter, op bedrijven waar varkens al in de eerste periode van de mestronde te maken krijgen met APP-problemen, is het belangrijk dat vaccinatie niet te lang wordt uitgesteld: het duurt immers tot 5 weken na de 1e vaccinatie tot die bescherming uit vaccinatie optimaal is. Met behulp van aanvullende diagnostiek kan in beeld gebracht worden hoe het gesteld is met de maternale immuniteit en vanaf welk moment de biggen hun 1e vaccinatie zouden kunnen krijgen.

2. WANNEER KOMEN DE DIEREN VERVOLGENS WEER IN AANRAKING MET APP EN HEBBEN ZIJ (DUS) HUN BESCHERMING UIT VACCINATIE NODIG?

Met behulp van serologie kan in beeld gebracht worden wanneer de dieren seroconversie laten zien, een duidelijke indicatie voor het doormaken van infectie. Bij een cross-sectional door het bedrijf, waarbij biggen op verschillende leeftijden worden getapt, is inzichtelijk te maken wanneer de maternale immuniteit afneemt en wanneer er een titerstijging plaatsvindt ten gevolge van infectie.


OM ANTWOORD TE KRIJGEN OP DEZE VRAGEN, WORDEN BIJ DE VOLGENDE LEEFTIJDSGROEPEN BLOEDMONSTERS GENOMEN: 

- 10x moederdieren (4x zeug, 4x gelt, 2x 2e worps) in de kraamstal 

- 5x biggen 3-4 weken oud (liefst van bovenstaande zeugen) 

- 5x biggen 6 weken oud 

- 5x biggen 8 weken oud 

- 5x biggen 12 weken oud 

- Op verzoek van de veehouder en dierenarts worden hier ook nog 5x biggen van 22-24 weken oud bemonsterd, omdat er angst is voor een herhaling van problemen uit het verleden (waar biggen aan einde van de ronde omvielen, de reden dat men ooit gestart is met vaccinatie APP).

De monsters worden ingestuurd en onderzocht op APX IV en APX OMP (Lab: Biocheck, Reeuwijk). 


TEVENS BESLUITEN WE OM SPEEKSELMONSTERS TE VERZAMELEN OM EEN PCR OP APP TE KUNNEN UITVOEREN, WAARBIJ VAN DE VOLGENDE AFDELINGEN EEN SPEEKSELMONSTER WORDT GENOMEN: 

- Dekrijpe gelten 

- Oudere worspzeugen 

- Biggen net na spenen 

- Biggen op moment van 1e vaccinatie 

- Biggen op moment van uitval 

Op deze manier krijgen we inzicht in het aanwezige serotype op het bedrijf (en mogelijke introductie via nieuwe zeugenlijn van een ander serotype) en zien we op welke momenten de biggen geïnfecteerd/gekoloniseerd zijn.

Uitslagen hebben we natuurlijk niet direct, maar we adviseren wel om het interval tussen 1e en 2e vaccinatie direct aan te passen naar het advies uit de bijsluiter (3 weken). Terwijl we de uitslagen afwachten, lijkt het probleem gelukkig beperkt te blijven tot deze specifieke afdeling.


DE UITSLAG:

In figuur 1 zien we S/P waardes van de verschillende diergroepen op het bedrijf. 

Figuur 1: APX IV/OMP S/P waardes per diercategorie


In figuur 2 zijn de verschillende waardes voor de individuele dieren uitgezet.

Figuur 2: APX IV/OMP S/P waardes per individu



DE VOLGENDE ZAKEN VALLEN OP:

Biggen op 3-4 weken leeftijd hebben in vergelijking tot hun moederdieren lagere S/P waardes (OMP). Dit zou enigszins vergelijkbaar moeten zijn, immers biggen nemen deze maternale immuniteit mee via de biest. Een titerstap (dus een verdubbeling of halvering) komt overeen met 0.45 S/P. Hier is het verschil groter, een aanwijzing dat er verbeteringen gewenst/mogelijk zijn in het biestmanagement op het bedrijf.

Uit figuur 1 is op te maken dat de biggen vanaf 6 weken leeftijd vaccineerbaar zijn (maternale immuniteit voldoende afgenomen).

We zien dat er nu, bij een 1e vaccinatie op 8 weken leeftijd, een vrij grote immunity gap is: die vaccinatie zou pas vanaf 8+3+3 = 14 weken leeftijd bescherming geven terwijl de maternale immuniteit al weken eerder een afname laat zien.

In figuur 1 zien we ook het effect van de eerste vaccinatie terug: op 12 weken is de OMP gestegen en de APX IV negatief, wat aangeeft dat dit effect uit vaccinatie afkomstig is (bij infectie zou ook APX IV moeten stijgen). In onderstaande tabel zien we vervolgens ook dat deze bescherming niet uniform is: de biggen op 12 weken leeftijd laten verschillende waardes zien. Dat is te verwachten, immers: boostering heeft nog niet plaatsgevonden.

Echter, we zien de dieren op 12 weken leeftijd omvallen (anamnese), wat betekent dat zij rond die tijd zowel uit maternale immuniteit als vaccinatie geen bescherming kunnen halen.

Op verzoek zijn ook de varkens aan het einde van de ronde bemonsterd. Hier zien we dat er in de tweede helft van de ronde veldinfectie zit: APX IV en APX OMP zijn flink gestegen. Op basis van de anamnese kunnen we concluderen dat de kliniek hiervan (door vaccinatie?) niet tot uiting komt. Dit kan echter wel nog steeds een negatief effect hebben op slachthuisscores.

Omdat APP een (risico)factorenziekte is en we weten dat de aanwezigheid van verwekkers als PRRS, M.Hyo of PCV-2 een rol kunnen spelen bij APP-problematiek, is tevens besloten de monsters ook op de aanwezigheid hiervan te onderzoeken.


VOOR PRRS, M.HYO EN PCV-2 WORDEN AFWEERSTOFFEN GETEST:

Figuur 3: PRRS uitslag ELISA PRRS XR


We zien dat de dieren vlak voor opleg een infectie met PRRS doormaken: er heeft op 12 weken leeftijd seroconversie plaatsgevonden. Dit is ook rondom de eerste APP-vaccinatie geweest, wat wellicht effect heeft gehad op het aanslaan van zowel vaccinatie als later infectie. Echter, we hebben geen gegevens over het verleden. Dit is een momentopname.


Figuur 4: Uitslag M.Hyo Ab ELISA 


In figuur 4 zien we dat M.Hyo geen belangrijke rol lijkt te spelen in de APP-problematiek.


Figuur 5: Uitslag PCV-2 ELISA


Voor PCV-2 valt het volgende op:

Op het moment van vaccinatie (op 4 weken leeftijd) is de maternale immuniteit nog vrij hoog. Dit zou mogelijk kunnen interfereren met de PCV-2-vaccinatie

Ook hier zien we rond opleg aanwijzingen voor het doormaken van een PCV-2 infectie: dieren hebben hier forse titers die niet door vaccinatie verklaard kunnen worden (bron: Biocheck).


UIT DE SPEEKSELMONSTERS KOMT EEN OVEREENKOMSTIG BEELD:


Figuur 6+7: Uitslagen PCR PCV2, PRRS, APP, HPS en M.Hyo; uitslagen APP PCR MagCore


Veldbacteriën (ApxIV) zijn in alle groepen aanwezig, wat ook te verwachten is op endemische bedrijven. Gelten zijn hier ook positief, wat te maken heeft met de gevoeligheid van de toegepaste PCR.

In het speeksel van de oudere worps zeugen is te zien dat in die groep een App type aanwezig is welke APX II vormt.

De groep die de problemen met acute uitval vertoonde voor de 2e vaccinatie, laat zien dat de ApX I PCR positef is. Daar is dus een ander type gevonden dan bij de positieve zeugen met APX III.

De negatieve uitslagen bij de overige groepen hebben ook weer te maken met de gevoeligheid van de PCR: bij een APX toxine multiplex is de gevoeligheid wat lager dan bij MagCore extractie PCR die wordt gebruikt voor de afzonderlijke APX-toxines.

Dit alles kan er toe leiden dat de kiem en de specifieke weerstand (namelijk tegen o.a die toxines) die een big van de zeugen meekrijgt, kan variëren op dit bedrijf. Als groepen biggen vervolgens bij elkaar komen (na spenen, bij opzet), kan dit tot problemen leiden.

Zie hieronder nog een tabel (Table 1) die je wellicht vaker gezien hebt, met de verschillende toxine-profielen die de serotypes vertonen. 


EN NU HEBBEN WE EEN ANTWOORD OP ONZE ONDERZOEKSVRAAG: KUNNEN WIJ HET MOMENT VAN VACCINATIE OPTIMALISEREN?

Op basis van de bloeduitslagen zien we dat het veilig is om vaccinatie te vervroegen naar 6 en 9 weken leeftijd. Dit zou betekenen dat de dieren op 6 + 3 + 3 = 12 weken leeftijd de optimale bescherming uit het vaccin hebben en daarmee minder gevoelig zouden moeten zijn voor een uitbraak van klinische APP.

Daarnaast hebben we op basis van de serologie en speekselmonsters aanwijzingen dat er zowel PRRS- als PCV-2 infecties spelen rond opleg. Beiden worden gezien als risicofactor bij het optreden van APP.

Om te monitoren en te evalueren of het nieuwe vaccinatieschema effectief is, adviseren wij dierenarts en veehouder om de gevaccineerde dieren 2 weken na vaccinatie nog eenmaal te tappen en te onderzoeken hoe het gesteld is met APX OMP.

Bovenstaande laat zien dat aanvullende diagnostiek van toegevoegde waarde is bij de inzet van vaccinaties.


Referenties:

Vigre et al, “Decay of Acquired Colostral Antibodies to Actinobacillus pleuropneumoniae in Pigs”, J. Vet. Med. B 50, 430–435 (2003)


Klik hier voor meer informatie over FIXR® APP 2,9,11, de bijsluiter en de SPC.



HEB JIJ OOK EEN VRAAGSTUK EN KUNNEN WE  MEEDENKEN? LAAT HET ONS WETEN, klik hier.